“In het zelfde schuitje zitten”
De vloot van de Botterstichting bestaat uit 8 botters, 1 bons, 1 kotter, 1 jeugdbotter, 1 kubboot en 2 punters. Deze vloot wordt door enthousiaste vrijwilligers in goede conditie gehouden. Vanaf oktober tot en met april worden de schepen op de werf onderhouden of gerepareerd. Waarbij de grote restauraties worden uitgevoerd door het Leerbedrijf. Vanaf april wordt er gevaren met gasten, de belangrijkste bron van inkomsten voor de Botterstichting. Ook wordt er regelmatig deelgenomen aan zeilwedstrijden en visserijwedstrijden in diverse plaatsen rondom de voormalige Zuiderzee.
Wat is een Botter?
Een botter is een oud Nederlands type vissersvaartuig, een platbodemschip met een rond gebouwd, breed, hoog oplopend, overdekt voorschip en een laag, open achterschip. Hoe lager het achterschip, hoe gemakkelijker voor de behandeling van de netten.
Botters visten voornamelijk op de Zuiderzee. Met het schip werd onder andere gevist met sleepnetten en met kuilnetten (dwars- en kwakkuil, wonderkuil). De botter heeft zich vermoedelijk ontwikkeld uit de tochtschuit of drijver. Het type is ontstaan in de tweede helft van de 18de eeuw. De botter werd op veel werven rond de Zuiderzee gebouwd: in Monnikendam, Durgerdam, Huizen, Bunschoten-Spakenburg, Harderwijk en Urk.
Gebruikte materialen
Voor het bouwen van de botter werd voor de romp voornamelijk gebruikgemaakt van eikenhout. De plecht was over het algemeen van grenen omdat dat minder glad is als het nat wordt. Rondhouten zoals de mast, de giek en ook de vaarbomen waren van naald- of essenhout. Blokken waren over het algemeen ook van essenhout. De zeilen waren van katoen of vlas en het touwwerk van hennep of manilla. Onderhoud van het hout werd gedaan met harpuis, een mengsel van gekookte lijnolie, hars en Stockholmer teer voor het onderwaterschip. De zeilen en touwen werden van oudsher getaand in eek of cachou.
Vormgeving
Botters hebben een hoge kop waarmee de zee ‘gekeerd’ wordt en waardoor er in het vooronder leef- en opslagruimte ontstaat. Het achterschip is zeer laag om het vistuig makkelijk te kunnen hanteren. In het achterschip bevindt zich de typerende ‘bun’. Die bestaat uit drie met water gevulde ruimen die onder water (aan de zijkanten) worden afgedekt door de geperforeerde ‘kaarplaten,’ zodat het buitenwater er vrij doorheen kan stromen. In de bun kon de vangst dagenlang levend worden bewaard. De ruimen zijn via de trog van bovenaf bereikbaar. De zwaarden zijn typische smalle zeezwaarden, met vleugelprofiel. De tuigage bestaat uit een massieve steekmast zonder zijverstaging, zodat vistuig makkelijker te hanteren is. Bij licht weer konden een kluiver en een aap als bijzeilen worden toegevoegd. Opvallend is de zeer grote fok, de botterfok, die nodig was om de netten te slepen, maar zwaar te hanteren is bij overstag gaan bij stormachtig weer.
Van zout naar zoet
Op 28 mei 1932 werd de Afsluitdijk gesloten, de Zuiderzee bestond niet meer, het IJsselmeer was geboren. De afsluiting had ook voor Elburg grote gevolgen. De overgangstijd die nodig was om een nieuw natuurlijk evenwicht te laten ontstaan was voor de vissers een periode van economische terugval en onzekerheid. Van de vroeger zo talrijke vissoorten bleef alleen de paling over. Deze soort wist zich uitstekend aan te passen aan de verzoeting van het water. Omstreeks 1940 was de overgangsperiode naar een zoetwatermilieu zo goed als afgesloten. Er was een nieuw biologisch evenwicht ontstaan waarin ook snoekbaars en baars belangrijke vissoorten waren geworden. De IJsselmeervisserij bleef tegen vele verwachtingen in een redelijk rendabele bedrijfstak.
De inpoldering van Oost- Flevoland
Op 10 juli 1956 wordt Elburg afgesloten van het open water. De vissers krijgen nog de mogelijkheid om de polder ‘leeg’ te vissen, omdat het water van de nieuwe polder veel vis bevat en er waarschijnlijk goede besommingen zijn te maken. Maar als eenmaal de polder droog gemalen is, dan zijn er 54.000 ha. visgrond voorgoed verloren gegaan. De visserij, jarenlang een van de hoofdpijlers van het bestaan in Elburg, verdween bijna geheel en daarmee verdween ook bottervloot uit de haven. In 1963 bestond de Elburger vloot nog uit slechts 2 botters, 1 aak, 1 punter en 7 kotters.
Waar zijn de botters gebleven?
Begin 1900 voeren er zo’n 1400 botters rond op de Zuiderzee. Nog voor de afsluiting van de Zuiderzee begonnen schippers hun botters al te verkopen, maar de ware uittocht was toch daarna pas. Er verdwenen botters ‘om het hoekje’ of ‘in de kelder’ op een scheepskerkhof net buiten de haven waar ze bewust werden afgezonken door vissers die er geen brood meer inzagen. Sommige zijn vergaan in stormen, een aantal is gezonken door slecht onderhoud. Ze werden ook wel op de wal gesloopt voor hun hout en touwwerk dat als brandstof werd gebruikt. Sommige botters vertrokken naar de Duitse Rijn of Engeland. Aan het eind van de jaren vijftig viel er een aantal in handen van woningzoekende en feestende studenten. Het definitieve einde van een stoer vissersvaartuig was nabij. Maar als de nood het hoogst is, is de redding nabij!
Anno 2021 zijn er nog zo’n 60 botters over die varen in de Nederlandse wateren.
In oktober 1968 werden de botters gered door een groep enthousiastelingen die zich verenigden in de Vereniging Botterbehoud. Zij legden hun oor te luisteren bij oud-vissermannen die hun precies vertelden hoe vroeger het vissen op de zeilen met die schuiten er aan toe ging, maar ook hoe het dagelijkse leven aan boord was. De doelstellingen van de Vereniging Botterbehoud zijn er op gericht om de botters niet alleen zo authentiek mogelijk te restaureren, maar ook te behouden. Een paar jaar later, in 1975, waren er vier Elburgers die wilden voorkomen dat ‘de laatste botter uit Elburg zou vertrekken’. Met de aankoop van de EB 24 werd de Stichting tot Behoud van Elburger Botters opgericht. En in de afgelopen 46 jaar hebben ze gelukkig meer botters dan alleen die EB 24 weten te restaureren en behouden.
Op de website van SSRP is een uitgebreid dossier over botters te vinden.(link)